De geest van
Izebel (1)
Uit de stad Thyatira kennen we maar twee
vrouwen: de ene heette Lydia (Hd16:14v.), de andere wordt aangeduid als de
‘vrouw Izebel’ (Op2:20). De eerste had een geest van nederigheid, toewijding en
trouw, de tweede werd gekenmerkt door een geest van heerszucht, intimidatie en
manipulatie. De gemeente in Thyatira wordt dan ook gewaarschuwd tegen ‘de vrouw
Izebel, die zich een profetes noemt, ... en zij leert en misleidt mijn slaven
om te hoereren en afgodenoffers te eten’. Dat betekent dat de geest van Izebel niet
alleen heerste in de tijd van Elia, maar ook in de begintijd van de Gemeente —
en dus zullen we moeten aannemen dat die geest nog steeds bestaat. Wat is dat
voor een geest? We lezen van Achab: ‘hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van
Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem
neerbuigen. Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van
de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. Verder maakte Achab de gewijde paal [Asjera]’
(1Kn16:31-33). Deze Asjera is de Kanaänitische moedergodin; ze wordt in de
Bijbel geassocieerd met Baäl (zie bijv. Rt3:7). Soms wordt zij heel duidelijk
als een godin aangeduid (1Kn15:13; 18:19; 2Kn21:7; 23:4,7; 2Kr15:16), maar vaak
is het woord asjera ook de aanduiding voor het object dat deze godin
voorstelde: ‘Asjera-paal’ (NBG-vert.: ‘gewijde paal/palen’).
Baäl
Baäl (d.i. ‘heer’), de grote
vruchtbaarheidsgod van de Kanaänieten, wordt niet alleen gekoppeld aan Asjera,
maar ook aan Astarte (Hebr.: Asjtoreth, meervoud Asjtaroth). Zie Rt2:13;
10:6; 1Sm7:3v.; 12:10; 31:10 (‘de tempel van Astarte’); 1Kn11:5,33 (‘de godin
van de Sidoniërs’); 2Kn23:13 (‘de gruwel van de Sidoniërs’). Het gaat hier om
een moedergodin die zowel met vruchtbaarheid en liefde als met oorlog verband
houdt. De (‘seksuele’) relatie tussen Baäl en Astarte moest de vruchtbaarheid
van land, vee en moederschoot garanderen. In de Bijbel is het de ene God die
deze dingen aan zijn volk belooft (Dt28:4); maar naar heidens besef moest de
godheid zelf in een vruchtbaarheidsrelatie tot een godin staan om zijn beloften
te kunnen waarmaken.
Izebels vader, Etbaäl, was de
priester-koning van de Sidoniërs, dat zijn in de Bijbel vaak heel algemeen de
(Zuid-)Feniciërs, waarvan Tyrus de hoofdstad was (volgens Flavius Jospehus was
Etbaäl koning van Tyrus). In Etbaäls naam herkennen we de naam van zijn god
Baäl. Uit Ez28:12-15 blijkt dat de engelvorst van de koning van Tyrus een hoge
engel van Satan is, als hij al niet de Satan zelf is (vgl. vs13: ‘In Eden waart
gij, Gods hof’!). Deze engelvorst is de Moloch, dat betekent ‘koning’; hij is
de valse koning, die als offers van zijn vereerders vergt dat zij hun kinderen
voor hem door het vuur laten gaan (Lv18:21; 20:2-5; 1Kn11:7; 2Kn23:10; Jr32:35;
Zf1:5). Jr19:5 en 32:35 tonen dat hij identiek is met Baäl. Wat die
kinderoffers betreft moet ik sterk denken aan de demonische macht die zich
openbaart in de vele abortussen in onze tijd, zoals ik bij de geest van ontucht
denk aan het opgeheven bordeelverbod in ons land, het homohuwelijk (en andere
homoseksuele ontucht), seksueel misbruik van minderjarigen (incest!) en
pornografie, welke laatste twee ook onder christenen veelvuldig voorkomen.
De wortels van de Izebeldienst in Israël
lagen dus rechtstreeks in het machtsgebied van Satan. Sommigen duiden de naam
Izebel als ‘niet-woning’, in de zin van niet-inheems,
1 Naar een idee van Hans Koning, Izebelgeest,
‘Oorlogsgodin’: De ontmaskering van de macht van intimidatie en manipulatie in
gemeente en gezin, z.pl. 1999 (herz. ed.), dat m.i. echter te ver doorschiet in
speculaties.
buitenlands, maar aannemelijker is de
verklaring ‘niet-bijwoning’, in de zin van de onbeslapene, de kuise. Dat is een
treffende naam voor een dienares van de grote Moedergodin (eeuwig Maagd), die
in 2Kn9:22 en Op2:20-22 met ‘hoererij’ in verband wordt gebracht! De boze
Izebel werd aan Achab tot vrouw gegeven, vermoedelijk als onderhandelingsobject
in een (tegen Damaskus gericht?) pact tussen Tyrus en Israël. Deel van de
condities was dat Izebel in Samaria haar locale god Baäl kon blijven dienen.
‘Baäl’ betekent ‘heer’ of ‘bezitter’ van een bepaalde plaats. Doordat er vele
van zulke plaatsen zijn, zijn er ook vele Baäls (vgl. het meervoud ‘Baäls’ in
Rt8:33 en 1Kn18:18). Baäl-Hermon betekent dus ‘heer (god) van Hermon’, en zo
zijn er nog vele andere (bijv. Baäl-Zebub [2Kn1:2], waarvan de latere naam
Beëlzebub of Beëlzebul is afgeleid: Mt12:24-27). Sommige Baäls hebben
eigennamen. Zo heette de Baäl van Tyrus Melkart, dat betekent ‘Koning van de
Stad’.
Op- en
ondergang van Izebel
Om zijn vrouw te behagen bouwde Achab in
Samaria een tempel voor Melkart en maakte zich daarmee van Tyrus afhankelijk.
In deze tempel plaatste hij een altaar voor Baäl én een Asjera-paal. Izebel
slaagde erin bijna alle profeten van de Here God te laten uitroeien (1Kn18:13;
2Kn9:7). Uiteindelijk kreeg de dienst van Baäl en Asjera door haar toedoen zo’n
omvang dat deze, vermoedelijk door het hele land heen, vierhonderd vijftig
Baälsprofeten en vierhonderd Asjera-profeten omvatte, ‘die van de tafel van Izebel
aten’ (1Kn18:19). Geen aardse koningin in de Bijbel representeerde zo sterk de
goden Baäl en Asjera als Izebel. Daarom was het conflict op de Karmel, waarbij
de Here zegevierde over deze goden, van zo dramatisch gewicht (1Kn18:17-40).
In het laatste deel van haar leven droeg
Izebel de titel ‘gebiedster’ (Hebr. gebira), dat zoveel betekent als
‘koningin-moeder’ (2Kn10:13; zie ook 1Kn15:13; Jr13:18; 29:2). Zo’n
‘gebiedster’ had een bijzonder invloedrijke positie direct naast de koning,
zoals wij dat vooral bij de Assyriërs en Babyloniërs kennen (vgl. Dn5:10-12).
Zoals de koning in de antiek-oosterse wereld als de ‘belichaming’ van de
oppergod werd beschouwd, zo nam de ‘gebiedster’ aan het hof de plaats in die de
Moedergodin, de koningin des hemels, in de hemelse hofhouding in. Bij haar
uiteindelijke ondergang besloot Izebel te sterven zoals een koningin waardig
is, net als later de nog beroemdere koningin Cleopatra: haar ogen met zwart
beschilderd en haar hoofd versierd (2Kn9:30). Het was Jehu die haar dood veroorzaakte,
na tot haar zoon gesproken te hebben van ‘de hoererijen van uw moeder Izebel en
haar vele toverijen’ (2Kn9:22). In Op2:20-22 is de naam ‘Izebel’ een symbool
voor de afgoderij en hoererij van de hoofdgod en de moedergodin geworden.
Izebel representeert een constant gevaar voor het volk van God, zowel in het
Oude als in het Nieuwe Testament.
Kenmerken van de Izebelgeest
Asjera, de demon door wie Izebel gedreven
werd, was zoals gezegd de ‘godin’ van de ontucht en de strijd. Dat zijn twee
sleutelbegrippen om Izebels aard te begrijpen; het derde is het zojuist
aangehaalde begrip ‘toverij’. In Gl5:19-21 worden de ‘werken van het vlees’
opgesomd. Het is frappant hoevele hiervan met Izebel in verband gebracht kan
worden: naast heel algemeen de ‘afgodendienst’ en de ‘toverij’ is er de ontucht
(‘hoererij, onreinheid, losbandigheid’) en de strijd (‘vijandschappen, twist,
jaloersheid, toorn, partijzucht, tweedracht, sekten, afgunst’). Het woord voor
‘toverij’ is pharmakeia (vgl. ons woord ‘farmaceutisch’), verwant met pharmakon (‘toverij,
tovermiddel’, Op9:21) en pharmakos (‘tovenaar’, Op21:8; 22:15). Het
grondwoord duidt op het gebruik van gedroogde kruiden, oorspronkelijk als
medicijn (‘witte magie’), maar ook als vergif (‘zwarte magie’), en vandaar in
het algemeen: ‘magisch middel’, ‘tovermiddel’. Degenen die met kruiden en
andere tovermiddelen wisten om
te gaan, stonden onder de heidenen in hoog
aanzien (vgl. Hd8:9-11 en 13:6-10; van de hier gebruikte Griekse woorden is ons
woord ‘magie’ afgeleid).
In Hd8 en 13 zien we dat toverij de werken
van de Geest naäapt; toverij is geïnspireerd door demonen, die in een
onwaakzame gemeente het werk van de Geest kunnen suggereren. Dit helpt ons om
een vierde kenmerk van de Izebelgeest te begrijpen: in Op2:20 wordt gezegd dat
de ‘vrouw Izebel’ zich een ‘profetes’ noemt. De 850 dienstknechten van Izebels
Baäl en Asjera worden aangeduid als ‘profeten’ (1Kn18:19). Baäl is dezelfde als
Bel, de Babylonische hoofdgod, die in feite dezelfde geestelijke macht
vertegenwoordigt als de Babylonische goden Nebo en Mardoek. Ik noem dit omdat
men de naam Nebo (of Nab[i]oe) wel heeft afgeleid van het Hebreeuwse woord nibba (van
de Semitische stam n-b-’), dat zoveel betekent als ‘een orakel afgeven’,
‘profeteren’. Het zou dan nauw verwant zijn met het Hebreeuwse woord nabi,
‘profeet’. Daarmee past Baäl/Bel/Nebo in een heel complex van oudoosterse goden
van wie dezelfde eigenschap vermeld wordt. De bekendste van hen is de Griekse
god Hermes, de boodschapper én uitlegger van de goden; zijn naam is verwant met hermeneuô,
‘uitleggen’. De antieken noemden hem de bron van hun religieuze riten, door
welke zij toegang tot de goden hadden, maar ook de verwarder van de spraak. Zo
heeft men ook de naam Bel in verband gebracht met de stam b-l-l (of b-l-c),
die betekent: ‘dooreenmengen, verwarren’. Dit werkwoord wordt gebruikt in
Gn11:7,9 voor het ‘verwarren’ van de taal en in onmiddellijk verband met de
naam ‘Babel’ gebracht, die dan ‘verwarring’ betekent. Hermes is dus dezelfde
als Nebo én als Bel, de uitlegger én verwarder. De ‘uitleggingen’ van de valse
goden zijn slechts ‘verwarringen’. Bel/Nebo is een ‘valse profeet’; de
Izebelgeest is verbonden met valse, verwarring zaaiende profetie, waarvoor de
Here Jezus en de apostelen al gewaarschuwd hebben (Mt7:15v.,22v.; 24:11,24;
Hd13:6; 2Pt2:1; 1Jh4:1; Op16:13; 19:20; 20:10).
De geest van Izebel (2)
Uit Op2:20 blijkt
dat de Izebelgeest zich ook in de christelijke gemeenten kan openbaren. Voor
alle duidelijkheid: met ‘geest’ bedoel ik hier niet een inwonende demon, maar
een bepaalde geestesgesteldheid in de gemeente (vgl. Rm8:15; 11:8; 1Ko4:21;
Gl6:1; 2Tm1:7). Maar ontegenzeglijk kan een dergelijke geest ook een
toegangspoort zijn voor geestelijke machten der duidsternis. Paulus spreekt
over een ‘andersoortige geest’ die de gemeente kan binnendringen (2Ko11:4; vgl.
14), over een valse engel die binnen de gemeente werkzaam kan zijn (Gl1:8),
over ‘leringen van demonen’ in de gemeente I1Tm4:1) en ‘elementaire geesten’ in
Gl4:3,9 (zie mijn commentaar op Gl), en over onze strijd ‘tegen de overheden,
tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de
geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten’ (Ef6:12).
Vier kenmerken
Samenvattend: het
gaat bij de Izebelgeest om
(a) een geest van
ontucht (‘hoererij, onreinheid, losbandigheid’). In de gemeente kan zich dit
uiten doordat gemeenteleden zich bezighouden met pornografie (tv, internet,
video’s). Deze
geest is heel
sterk en kan een hele gemeente verlammen, zonder dat men van elkaar weet heeft
van deze pornografie-verslaving.
(b) een geest van
strijd (‘vijandschappen, twist, jaloersheid, toorn, partijzucht, tweedracht,
sekten, afgunst’). Ook deze geest, die zich uit in voortdurende vetes tussen de
leden en in voortdurende geschillen over ondergeschikte punten, die de
geestelijke energie in de gemeente opslorpen, is heel machtig.
(c) een geest van
toverij (magie, manipulatie met behulp van demonische leringen of machten,
imitatie van het werk van de Heilige Geest). In Gl3:1 hebben valse leraars de
gemeente ‘betoverd’, d.w.z. er is hun met gladde redeneringen een rad voor ogen
gedraaid. Ze zijn onder de hypnotische fascinatie (lett. beheksing,
betovering!) van de valse leer terechtgekomen. De misleiders zijn net zulke
‘bedriegers’ (lett. ‘tovenaars’!) als die in 2Tm3:13.
(d) een geest van
valse profetie (waarzeggerij). Een treffend voorbeeld hiervan vinden we in
Hd16:16-18, waar Paulus achtervolgd wordt door een bezeten vrouw, die een
‘Python-geest’ had. Python was de naam van de slang of draak die door de god
Apollo was verslagen. Een waarzegger met een Python-geest wordt geïnspireerd
door Apollo, die een machtige demon is. De vrouw in Hd16 was een ‘waarzegster’
(Gr. manteuomenè), wat inhoudt dat een ‘godheid’ (hier Apollo) door haar
heen orakels doorgaf. Des te opmerkelijker is datgene wat zij hier uitroept: de
demon getuigt dat Paulus en zijn metgezellen ‘slaven van God de allerhoogste’
waren en dat zij de ‘weg van behoudenis’ verkondigden. Dat is typisch valse
profetie, die bedrieglijk veel kan lijken op ware profetie, maar uit de mond
van Satan komt.
Veel gemeenten
vandaag de dag zijn krachteloos door de geest van seksuele onreinheid, van
twistzucht, van demonische leringen en van een valse bediening, die geen gezag
heeft, maar eerder de duivel in de kaart speelt. De Here zegt in Ez13:18: ‘wee
haar, die toverbanden binden om alle polsen en die sluiers winden om het hoofd
van groot en klein, om zielen te vangen’. Hier worden magische middelen
aangewend om de zielen van Gods volk in de greep te krijgen. Deze geest kan
alleen tegemoet getreden worden met de moed en het geweld van
een Jehu (2Kn9v.) — zij het dan hopelijk wel in een betere gezindheid dan
die van Jehu (vgl. 2Kn10:31). Paulus spreekt over ‘de beslistheid waarmee ik denk
op te treden tegen sommigen die denken dat wij naar het vlees wandelen’
(2Ko10:2); en verderop: ‘Maar wat ik doe, zal ik ook doen... Want zulke mensen
zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen
van Christus. En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel
van het licht. Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen
als dienaars van de gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken’
(11:12-15). Maar zo’n optreden als van Jehu of Paulus kunnen we ons alleen
permitteren als we persoonlijk rein en toegewijd zijn en de volmacht van de
Geest bezitten.
Elia en
Johannes
Hoe ontzettend
gevaarlijk de Izebelgeest kan zijn, zien we bij Elia. Hij was een van de
grootste profeten van het Oude Testament, die ten hemel voer zonder te sterven
(2Kn2:11), met Mozes verscheen op de berg der verheerlijking (Mt17:3) en vóór
de komst van de Messias het hart van het volk herstelt (Ml4:5v.). Elia was zo
moedig dat hij het vuur en daarna de regen van de hemel bad en ten overstaan
van het hele volk de profeten van Izebel doodde (1Kn18:36-45). Maar toen Izebel
hem bericht stuurde dat zij hem zou laten doden, ging Elia op de vlucht
(1Kn19:1-3). Dat was de geest van toverij in Izebel, waardoor Elia
geïntimideerd werd. In vs4 bidt hij dat de Here zijn leven maar moet nemen. Als
hij dat werkelijk gewild had, had hij zich net zo goed door Izebel kunnen laten
doden... Maar in feite onthult Elia hier dat hij doodsbang is voor de
Izebelgeest — banger dan hij voor haar 850 profeten was geweest. Zo machtig kan
de intimiderende en manipulerende tovergeest van Izebel zijn! Geen wonder
dat zovele
gemeenten krachteloos en lamgeslagen zijn. Omdat Elia zich door deze geest had
laten intimideren, maar zich tegelijk als de enig getrouwe in Israël beschouwde
(vs10,14), maakt de Here prompt een einde aan zijn dienst en benoemt Elisa in
zijn plaats (vs16).
Het is frappant
dat de geschiedenis zich later leek te herhalen in Johannes de doper, die zou
‘uitgaan in de geest en de kracht van Elia’ (Lk1:17) en, als het volk het maar
had aangenomen, de Elia geweest zou zijn die zou komen (Mt11:14; vgl. 17:12v.).
Elia was ‘iemand met een haren kleed, en een lederen gordel was om zijn
lendenen gebonden’ (2Kn1:8); Johannes ‘droeg een kleed van kameelhaar en een
leren gordel om zijn lendenen’ (Mt3:4). Zodra de geest van Elia zich
manifesteerde in Johannes, manifesteerde de geest van Izebel zich in een andere
goddeloze koningin: Herodias. Zoals Elia koning Achab confronteerde met zijn
goddeloosheid (1Kn18:18; 21:19-24), zo deed Johannes hetzelfde met de geest van
ontucht in koning Herodes (Mk6:17v.). Zoals Izebel Elia wilde doden, zo wilde
Herodias Johannes doden (vs19). Zoals Achab gemanipuleerd werd door zijn vrouw,
zo gold dat ook voor Herodes. Zoals Achab op een bepaald moment ontvankelijk
leek voor het woord van Elia (1Kn21:27-29), maar door zijn vrouw werd
tegengehouden, zo leek Herodes ontvankelijk voor het woord van Johannes
(Mk6:20), maar werd eveneens door zijn vrouw tegengehouden. Zoals Elia geïntimideerd
werd door de Izebelgeest, zo werd Johannes geïntimideerd toen deze geest zich
in Herodias openbaarde, en begon hij te twijfelen aan de Heer (Mt11:3).
Macht en
tegenmacht
Zo groot is de
macht van de Izebelgeest! Zoals gezegd is dit niet los te maken van demonische
invloeden. Van Elia wordt gezegd: ‘Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot
de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen’ (Ml4:6; vgl. Lk1:17). Als
de Heer Jezus over Johannes spreekt, zegt Hij: ‘Elia komt wel eerst en herstelt
alles’ — en prompt daarop wordt Hij geconfronteerd met een vader en een zoon
wier harten uiteengedreven waren (Mk9:14-29)! Maar de Schrift zegt heel
duidelijk dat dit gebeurd was door een ‘stomme en dove geest’ (vs17,25), d.w.z.
een demon, die de jongen stom gemaakt had (zodat hij niet tegen zijn vader kon
praten) en doof (zodat hij zijn vader niet kon horen). In hoeveel verwijdering
binnen gemeenten, huwelijken en gezinnen spelen ‘stomme’ en ‘dove’ machten der
duisternis niet een belangrijke rol!
Het is
opmerkelijk dat wie in de gemeente de Izebelgeest overwint, de ‘morgenster’ zal
ontvangen (Op2:28). Izebel werd zoals gezegd geleid door de ‘godin’ (demon)
Asjera of Astarte. Zowel in naam als in karakter komt deze nauw overeen met de
Assyrisch- Babylonische godin Isjtar. Dit is zowel de morgen- en avondster als
de godin van de (ontuchtige) liefde, zoals de godin Venus bij de Romeinen dat
was. Wij kennen de planeet Venus nog steeds als morgen- of avondster. Isjtar is
als morgenster de godin van de oorlog, als avondster de godin van de zinnelijke
liefde. In Js14:12-15 doelt de uitdrukking ‘zoon van de dageraad’, d.i. de zon,
op de zonnegod Bel, en de uitdrukking ‘morgenster’ op de liefdesgodin Isjtar.
De engelvorst van Babel, die in Js14 achter de aardse koning van Babel opdoemt,
lijkt daarmee een soort tweeslachtige (man-vrouwelijke) figuur. Mogelijk is dit
een voorafschaduwing van de combinatie van de grote hoer (Isjtar is de godin
van de ontucht!) en het beest (de zonnegod is de engelvorst van Rome!) in Op17.
Hoe dan ook: in Op is Christus Zelf de ‘blinkende morgenster’ (22:16).
Tegenover de Izebelgeest in Thyatira staan de getrouwen, die deze geest
trotseren in de kracht van Christus en ten slotte Hemzelf ‘ontvangen’ als Hij
zal terugkomen als de morgenster (2Pt1:19). Izebel/Isjtar is de valse, Christus
de ware morgenster.
De Izebelgeest
in onze gemeenten kan overwonnen worden! Dit is de weg daartoe:
(a) De leiders
van de gemeente moeten zich verootmoedigen, hun zonden belijden (bij voorkeur
hardop tegenover elkaar of anderen!), zich heiligen, d.i. zich radicaal aan de
Heer toewijden. Zowel Elia als Johannes bracht Gods volk tot bekering,
waarbij zonden concreet beleden werden (Mt3:6).
(b) Zij moeten
niet bang zijn voor degenen die in de gemeente door de Izebelgeest bevangen
zijn, maar er in geestelijke kracht tegen optreden: ‘Want God heeft ons niet
gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en bezonnenheid’
(2Tm1:7). Die kracht ontwikkelen zij alleen in nauwe gemeenschap met de Heer.
Zowel Elia als Johannes kende die kracht.
(c) Zij moeten de
zonden die de Izebelgeest met zich meebrengt, met name durven noemen en aan de
kaak stellen: seksuele onreinheid, twistzucht, manipulatie, valse bediening.
Zij moeten niet bang zijn als mensen daardoor afhaken; integendeel, juist als
een gemeente zich reinigt en zich (opnieuw) radicaal aan de Heer toewijdt,
zullen er mensen kunnen toestromen.
Pas toen Gideon
de moed vond het altaar van Baäl om te houwen, werd hij wat de engel voorzegd
had: een ‘dappere held’, en kreeg hij de kracht om zijn taak uit te voeren en
het volk te bevrijden (Rt6).
Onder Elisa, die
op Elia volgde, kwam er een ware opwekking onder tien stammen. Onder de Heer
Jezus, die op Johannes de doper volgde, natuurlijk nog zoveel te meer. Als ook
wij verlangen naar een opwekking, zullen we wellicht eerst moeten afrekenen met
de Izebelgeest die in zoveel gemeenten heerst. Dat kán — als wij tenminste de
kracht van Gods Geest leren vinden, zoals die zich in de profetische dienst van
Elisa en het leiderschap van Jehu openbaarde.